zaterdag 17 maart 2012

Het TPACK-model in het onderwijs




Het TPACK-model bestaat uit drie basiscomponenten met daarom heen het component ‘context’:
  1. Vakinhoudelijke kennis (Content Knowledge, CK).
  2. Didactische kennis (Pedagogical Knowledge, PK).
  3. ICT-kennis (Technological Knowledge, TK)

Het TPACK-model (Technological Pedagogical & Content Knowledge) gaat uit van de specifieke deskundigheid van de leraar: zijn of haar vermogen om de kennis en de vaardigheden die bij een vak horen, op een aantrekkelijke en begrijpelijke manier te presenteren aan de leerling met behulp van ICT. Dit model kan leraren helpen bij het maken van keuzes over hoe ICT ingezet kan worden om het leren van een bepaalde vakinhoud te ondersteunen. Tegelijkertijd helpt het TPACK-model leraren om kritisch na te denken over hun eigen kennis en de kennis die zij nodig (zouden moeten) hebben om ICT zinvol in te kunnen zetten binnen bepaalde vakken met behulp van een bepaalde didactiek.
Kortom, om ICT op een zinvolle manier te gebruiken in het onderwijs, moet een leraar weten hoe de vakinhoud inzichtelijk en begrijpelijk gemaakt kan worden met behulp van ICT en welke didactiek het leren van bepaalde onderwerpen met behulp van ICT versterkt.
Uitgangspunt bij het TPACK model is dat het niet voldoende is dat leraren beschikken over afzonderlijke kennis van ICT, didactiek en vakinhoud. Het gaat er juist om dat leraren leren begrijpen hoe de drie kennisdomeinen vakinhoud, didactiek en ICT met elkaar samenhangen. TPACK veronderstelt dat leraren weten waardoor bepaalde leerinhouden moeilijk of makkelijk te leren zijn en hoe ICT-toepassingen de leerlingen kunnen helpen om problemen tijdens het leerproces te overwinnen. Succesvol lesgeven met behulp van ICT betekent dat de leraar continu een balans zoekt tussen de drie kennisdomeinen van het TPACK-model.

Uit de figuur hierboven kan worden afgelezen dat TPACK bestaat uit de drie kennisdomeinen vakinhoud (Content Knowledge), didactiek (Pedagogical Knowledge) en ICT (Technological Knowledge).
  • Content Knowledge (CK) omvat de centrale feiten, concepten, theorieën en procedures   van een bepaald vakgebied, maar ook kennis van de manier waarop het vakgebied zich uitbreidt.
  • Pedagogical Knowledge (PK) omvat de manier waarop leerlingen leren, hun (mis)concepties, inzet van leermiddelen, evaluatie van leren, klassenmanagement, lesvoorbereiding en -uitvoering. Met de combinatie van vakinhoudelijke en didactische kennis kunnen leraren leerlingen helpen complexe concepten te begrijpen.
  • Technological Knowledge (TK) is kennis van media. Dit kunnen traditionele media zijn zoals het schoolbord, de overheadprojector en de rekenliniaal, maar ook  moderne media, zoals het digibord, het internet en digitale video. 


Verder onderscheiden Koehler en Mishra de geïntegreerde componenten Pedagogical Content Knowledge (PCK), Technological Pedagocial Knowledge (TPK) en Technological Content Knowledge (TCK). 
  • Pedagogical Content Knowledge (PCK) is kennis over de vakinhoud die leraren nodig hebben om het vak vorm te geven en aan te passen met het oog op instructie. Voorbeeld: de leraar weet dat het leren van taal bij kleuters voor een groot deel ontstaat tijdens spontaan spel. Dus hij geeft de leerlingen opdrachten waarbij ze samen moeten spelen.
  • Technological Pedagogical Knowledge (TPK) is kennis over hoe de didactiek verandert ten gevolge van ICT. Voorbeeld: de leraar weet dat het digibord een goed hulpmiddel is bij een klassikale instructie over woordenschat. Hij gebruikt daarom het digibord vooral tijdens de klassikale instructie.
  • Technological Content Knowledge (TCK) is kennis over hoe de vakinhoud verandert ten gevolge van ICT. Voorbeeld: de leraar weet dat de leerlingen bij het vak rekenen de tafels snel onder de knie krijgen als ze daar geschikte software voor mogen gebruiken. Hij laat de leerlingen daarom vaak individueel met de rekensoftware werken.


Context
Leren vindt altijd plaats in een specifieke context. De leraar moet rekening houden met de doelgroep en de situatie. Niet elke vorm van leren is voor elke leerling geschikt. Om ICT met succes toe te passen is kennis van vakinhoud, didactiek en technologie niet toereikend. Ook kennis van de doelgroep(en), de school, de infrastructuur en de omgeving is volgens het TPACK-model noodzakelijk.  Daarom staat er een context-cirkel om het model heen, die aangeeft dat er altijd rekening moeten worden gehouden met de specifieke situatie waarin ICT geïntegreerd wordt (de randvoorwaarden).

TPACK gaat terug op een eerder model van Schulman (1986): Pedagogical Content Knowledge (PCK). Hij ging ervan uit dat een goede leraar een integratie tot stand weet te brengen tussen didactiek (P) en vakinhoud (C). Bij lesgeven gaat het erom dat een leraar weet wat er moet worden onderwezen (vakinhoud) en hoe dit moet worden onderwezen (vakdidactiek).
Koehler en Mishra voegden in 2005 aan het PCK-model een derde component toe: de technologie(T). Met hun vervolgartikel ‘Technological Pedagogical Content Knowledge: A Framework for Teacher Knowledge’ (2006) verfijnden ze dit model, om in 2008 tot een definitieve beschrijving van TPACK te komen, waarin zij ook contextfactoren verwerkten.

TPACK is een complex geheel. Het bestaat uit een synthese van ICT, vakinhoud en didactiek in de context van een specifieke onderwijspraktijk, waarbij je ook nog eens rekening zou moeten houden met de attitude van de leraren. Om dit alles goed te kunnen ontwikkelen binnen het onderwijs hebben Niess e.a. (2009) een ontwikkelingsmodel ontwikkeld dat aansluit bij het TPACK-model. Het bestaat uit vijf stappen:
  1. Kennen en herkennen: leraren erkennen dat ICT een bijdrage kan leveren aan het onderwijs en weten hoe ze ICT kunnen gebruiken. Maar ze integreren ICT nog niet.
  2. Accepteren of overtuigd worden: leraren ontwikkelen een standpunt (positief of negatief) over leren met ICT.
  3. Aanpassen en beslissen: leraren zijn betrokken bij activiteiten die leiden tot een keuze om ICT wel of niet te gaan gebruiken in het onderwijs.
  4. Onderzoeken en implementeren: leraren proberen actief om ICT in het onderwijs te integreren.
  5. Bevestiging en uitbreiding: leraren evalueren de resultaten van eigen beslissingen op het gebied van ICT-integratie en ondernemen op basis daarvan verdere acties.

De basisgedachte achter dit model (en andere vergelijkbare modellen) is steeds dezelfde: vernieuwingen kosten tijd en wie de innovatie meemaakt, zal in de verschillende stadia andere activiteiten uitvoeren en andere denkbeelden ontwikkelen. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van TPACK.

Kritische kanttekening bij het model
Het TPACK model is in de basis een middel dat kennis en vaardigheden beschrijft, het model gaat niet in op opvattingen die docenten hebben over onderwijs en over ICT, terwijl dit volgens Angeli & Valanides (2009) een belangrijk aspect kan zijn bij de ontwikkeling van TPACK. Uit onderzoek naar docentfactoren die bepalen of docenten ICT integreren in hun onderwijs blijkt dat niet alleen de kennis van docenten ertoe doet, maar ook de attitudes van docenten ten aanzien van ICT (Christensen & Knezek, 2008). In dit verband is het begrip self-efficacy van belang. Self-efficacy heeft betrekking op vertrouwen in eigen kunnen. Een gebrek aan self-efficacy met name met betrekking tot ICT is voor veel docenten een reden om ICT niet in hun onderwijspraktijk te integreren. Daarnaast spelen opvattingen over leren en onderwijzen in relatie tot ICT een rol in de wijze waarop docenten ICT gebruiken in hun onderwijs (Niederhauser & Stoddart, 2001; Tondeur, Hermans, van Braak & Valcke, 2008). So en Kim (2009) refereren aan een studie van Angeli (2004) waarin docenten-in-opleiding sceptisch waren over het gebruik van ICT in hun onderwijs, omdat zij de volgende misconcepties hadden over ICT: 1. ICT maakt leerlingen passief; 2. ICT zorgt dat kinderen geïsoleerd raken; 3. ICT beperkt de fantasie en creativiteit; en 4. ICT voorziet in „ingeblikte kennis‟. Op grond hiervan pleiten So en Kim (2009) ervoor om in het model expliciet aandacht te hebben voor opvattingen van docenten.

Bron: Schmidt, D. A., Baran, E., Thompson A. D., Koehler, M. J., Mishra, P. & Shin, T. (2009). Technological Pedagogical Content Knowledge (TPACK): The Development and Validation of an Assessment Instrument for Preservice Teachers.

vrijdag 16 maart 2012

Prezi in het onderwijs

 

Eerste ervaringen met Prezi in het basisonderwijs


Sinds kort ben ik begonnen met het inzetten van Prezi bij het lesgeven. Prezi is een online tool om presentaties mee te maken. De manier waarop je in Prezi presentaties maakt is totaal anders dan in powerpoint. Prezi valt vooral op door de mogelijkheid om ver te kunnen inzoomen en door de onbeperkte ruimte waarin je kunt werken (canvas). Een Prezi maken is gratis en kan online worden opgeslagen met als nadeel dat het niet is afgeschermd. Deze mogelijkheid is er wel tegen betaling. Een Prezi kan ook gedownload worden en draagbaar worden gemaakt door deze op te slaan op een computer of externe schijf, maar in principe is een internetverbinding voldoende om overal de presentatie te kunnen openen. 


In het algemeen is Prezi een online tool om presentaties te kunnen maken en bekijken. Voor het onderwijs heeft het dezelfde voordelen als een powerpoint presentatie (instructiemiddel en presentatiemiddel) met als bijkomend voordeel dat de presentatie overal te openen is, mits er een internetverbinding is. Een nadeel van de gratis versie is dat iedereen je presentatie kan inzien (maar niet kan wijzigen!). Omdat Prezi momenteel nog vrij nieuw is zal het de motivatie van leerlingen bevorderen, zeker daar het programma voor leerlingen zeer gebruiksvriendelijk is. Daarnaast kunnen de leerlingen en de leraar samen de Prezi bewerken vanaf verschillende locaties (met de 'invite to edit' functie). Op die manier kan een leraar het product en proces goed begeleiden en stimuleert het de samenwerking tussen leerlingen. 


Voordelen
Door het maken van een presentatie moeten leerlingen op zoek gaan naar geschikte informatie op internet. Daarbij leren ze keuzes te maken voor geschikte en minder geschikte informatie en structuur aan te brengen in deze informatie. Het vormgeven van een Prezi heeft wel wat weg van het maken van een mindmap. De leerlingen brengen op deze wijze structuur in de informatie die zij willen presenteren. Deze mindmapstructuur kan er daarnaast voor zorgen dat de informatie beter onthouden wordt. Bij het maken van een Prezi kan heel eenvoudig een Youtube filmpje worden geüpload. Dit is gebruiksvriendelijk voor leerlingen, zeker in relatie tot powerpoint waarin een filmpje toevoegen meer kennis vereist. Tot slot is het heel makkelijk dat de Prezi overal waar een internetverbinding is benaderbaar is. 


Nadelen
Leerlingen moeten proberen te voorkomen dat zij een presentatie maken waarbij te veel wordt in- en uitgezoomd. De toeschouwers kunnen daardoor het gevoel krijgen in een soort 'rollercoaster' te zitten. Daarnaast moeten leerlingen goed doordrongen zijn van het feit dat de informatie die zij in de presentatie zetten openbaar wordt (tenzij een betaalde versie wordt gebruikt). Ze moeten dus geen 'gevoelige' informatie plaatsen in een Prezi. 


Wat als Prezi niet werkt?
Stel je voor je hebt een presentatie in Prezi gemaakt en op het moment dat de presentatie gehouden moet worden werkt Prezi niet. In dit geval is het handig om vooraf altijd te zorgen voor hand-outs (geprinte versie van de presentatie), zodat deze als leidraad kan dienen voor de presentatie. Mocht dit niet vooraf uitgeprint zijn, dan zal de presentatie zonder Prezi gehouden moeten worden. Het is dus van groot belang dat je altijd een helder overzicht hebt van de inhoud van een presentatie, zodat je niet afhankelijk bent van Prezi. Dit geldt uiteraard voor leraren maar ook voor leerlingen die een presentatie willen geven. Mocht het probleem liggen in de internetverbinding, dan kan een mogelijke oplossing zijn om de presentatie in Prezi vooraf 'portable' te maken. Op die manier kan de presentatie worden opgeslagen op een pc (of externe schijf) en ook zonder internetverbinding afgespeeld worden.


Voorbeelden uit de praktijk
Naast dat ik Prezi zelf gebruik tijdens de instructiefase van mijn lessen en voor mijn studie, laat ik leerlingen ook presentaties maken met Prezi. Hieronder een aantal voorbeelden.


Prezi leerling
Prezi aardrijkskundeles
Prezi woordenschatles
Prezi muziekles

Lijkt het je ook interessant om prezi eens uit te proberen? Ga dan naar www.prezi.com om een gratis account aan te maken. Op de site is ook een instructiefilmpje te downloaden waarin de mogelijkheden van prezi heel duidelijk worden uitgelegd. 

zondag 4 maart 2012

Digitaal en interactief lesgeven

Digitaal en interactief lesgeven
“Use todays tools, not the methods of yesterday. Whatever you do, remember your audience, and what they require to be prepared to leave your room and go into a world, that expects greatness and accepts nothing less.” (bron: Youtube)


De Vier in Balans Monitor 2011 van Kennisnet naar de stand van ICT-gebruik in het onderwijs laat zien dat het gebruik van ICT in het onderwijs in het primair-, voortgezet-, en middelbaar beroepsonderwijs de afgelopen jaren vanzelfsprekend is geworden. ICT maakt het onderwijs volgens Kennisnet efficiënter, effectiever en aantrekkelijker. Maar de aanschaf van computers of digiborden leiden niet zonder meer tot kwaliteitsverbetering. Het rendement van ICT hangt nauw samen met de aanwezigheid van een leraar die goede keuzes kan maken bij het gebruik van ICT-middelen, ook wel ‘todays tools’ genoemd, en die samenhang weet aan te brengen tussen de leerinhoud, de ICT-toepassing en de leerling. Als een leraar op deze wijze weet les te geven wordt ook wel gesproken van E-teaching.

Het belang van goede leraren
De invloed die een leerling zelf uitoefent op zijn/haar ontwikkeling beslaat zo’n 50% van het totaal van invloeden (Hattie, 2003). De invloed van de leraar op de ontwikkeling van de leerling is circa 30%. De invloed van de leerling en leraar zijn bij elkaar opgeteld dus voor circa 80% bepalend voor de ontwikkeling van de leerling. Peter Kent omschreef het belang van een goede leerkracht in 2004 als volgt: ‘The quality of learning is determined by the quality of teaching’. Bij E-teaching is het van groot belang dat leraren op de hoogte zijn van de grote invloed die zij hebben op de leerontwikkeling van leerlingen. Naast het begrip E-teaching bestaat ook het begrip E-learning. Met E-learning wordt de wijze waarop leerlingen leren met behulp van ICT-toepassingen bedoeld. Als E-teaching en E-learning beiden aanwezig zijn in de onderwijspraktijk kun je spreken van E-education.
Kortom: E-teaching + E-learning = E-education.

E-education in de praktijk
Dit zijn mooie woorden, maar wat is er nodig om E-education in de praktijk mogelijk te maken?
Allereerst hebben zowel leraren als leerlingen bepaalde behoeftes bij het realiseren van E-education. Volgens een artikel van Becta (2003) bestaan de behoeftes van leraren uit vier factoren.
·         Het geselecteerde digitale middel moet van waarde zijn voor de les (selecting and using a resource).
·         Het digitale middel moet makkelijk zijn in gebruik voor zowel de leraar als de leerling (usability).
·         Het digitale middel moet adaptief zijn en differentiatie tussen leerlingen mogelijk maken (adaptibility).
·         De keuze voor digitale middelen moet gemaakt worden in goede samenspraak met de gebruikers, leraren en leerlingen (consultation).
De behoeftes van leerlingen bestaan uit de volgende twee factoren.
·         De digitale middelen moeten goed aansluiten bij de verschillende leerstijlen tussen leerlingen (learning styles).
·         De digitale middelen moeten goed aansluiten bij de leeftijd (het intellectuele niveau) van de doelgroep (age appropriateness).
Factoren die bij E-learning een positieve reactie uitlokken bij leerlingen zijn:
o   Aantrekkelijke presentatie
o   Interactiviteit
o   Feedback 
o   Geschikte vaardigheidsniveaus (niet te moeilijk/te makkelijk)
o   Een element van ‘plezier’
o   Duidelijkheid
o   Gebruik van verschillende media
o   Veelzijdigheid
o   Veilige (afgeschermde) leeromgeving waarin anderen niet zien hoe je presteert
o   Succeservaring
o   Uitdaging
o   Spelelement/competitie: dit kan voor sommige leerlingen in plaats van positief juist als negatief worden ervaren.

Naast de verschillende behoeftes van leraren en leerlingen zijn er nog twee factoren van belang bij het realiseren van E-education in de praktijk. In de eerste plaats moet er goed gekeken worden naar de vereisten uit het schoolcurriculum per vak en leraren moeten zich deze ‘eigen maken’. In overleg met de uitvoerende leraren moet gezocht worden naar digitale middelen die goed aansluiten bij de eisen uit het schoolcurriculum.
In de tweede plaats staat de technologie/ hardware  centraal bij E-education. Zonder voldoende en goede techniek kan E-education simpelweg niet plaatsvinden.

Vier in balans-model (Kennisnet)
De ‘Vier in Balans Monitor’ is de jaarlijkse uitgave van Kennisnet over het gebruik en het rendement van ICT in het basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Hierin worden ierHierde belangrijkste ontwikkelingen en nieuwe inzichten over wat in het onderwijs wel en niet werkt met ICT wetenschappelijk onderzocht en samengevat. De Vier in Balans Monitor is gebaseerd op het ‘Vier in Balans-model’. In het kort zegt het Vier in Balans-model dat invoering van ICT voor onderwijsdoeleinden meer kans van slagen heeft bij een evenwichtige en samenhangende inzet van de vier bouwstenen: visie, deskundigheid, digitaal leermateriaal en ICT-infrastructuur.

1. Visie
De school moet een visie hebben op leren en het gebruik van ICT voor leren. Het belang hiervan wordt nog vaak onderschat. Slechts op zes van de tien scholen is een visie centraal vastgelegd. Leraren vinden dat het gebruik van ICT vaak wordt overgelaten aan hun eigen voorkeur.
2. Kennis en vaardigheden
Deskundigheid en visie hangen nauw samen. Als een concrete visie ontbreekt zijn leraren minder gemotiveerd om vaardigheden onder de knie te krijgen of toepassingen in de praktijk te brengen. Leraren moeten vakkundig zijn op vakinhoud, didactiek en ICT. Bijna 60% van de leraren beschikt over de vaardigheden die volgens het management nodig zijn om les te geven met ICT.
3. Digitale leermiddelen
In het basisonderwijs is 17% van het gebruikte leermateriaal digitaal. Er is veel vraag naar digitaal leermateriaal, maar volgens leraren sluit het aanbod nog niet voldoende aan op hun behoefte. Dit belemmert hen om er in de klas mee aan de slag te gaan. Het leermateriaal moet aansluiten op de bestaande onderwijspraktijk
4. ICT-infrastructuur
Scholen investeren fors in computers en netwerken. Steeds meer leraren vinden dat elke leerling over een eigen laptop zou moeten beschikken. Computers op school worden langzaam aan vervangen door laptops van leerlingen.

Kortom, effectief gebruik van ICT (E-education) komt pas echt op gang als er een concrete visie aan ten grondslag ligt en als leraren zich voldoende vertrouwd voelen om ICT te gebruiken bij het lesgeven. Dit vraagt om leiderschap en samenwerking binnen de school.


Bronvermelding
Becta, Britisch Educational Communications and Technology Agency (2006). Designing e-learning resources to meet the needs of users.

Hattie, J. (2003). Distinguishing Expert Teachers from Novice and Experienced Teachers.